John Bradfort
Mr. John Bradfort is ongeveer in het jaar 1510 geboren te Manchester. Zijn ouders gaven hem een nette en goede opvoeding. Doordat hij later bekend stond erg bekwaam te zijn in het rekenen én omdat hij een harde werker was, werd hij aangesteld in dienst van Sir John Harrington die toen werkzaam was als geldbewaarder en betaalmeester van de Engelse strijdkrachten in Frankrijk. Bradfort kreeg grote achting van allen met wie het samenwerkte. Maar omdat hij later bepaalde werkzaamheden niet door de vingers kon zien, heeft hij zijn ontslag aangeboden.
Hoewel Bradfort op de universiteit van Cambridge later rechten studeerde, gevoelde hij toch meer dat hij een geestelijke roeping had. De Heere had een andere taak voor hem. Hij moest het wereldlijke recht inleveren om uit Gods wet te gaan studeren. En dat deed hij zeer nauwgezet! Zijn bekwaamheden op de universiteit van Cambridge werden zichtbaar. Maar bovenal zijn godvruchtige omgang met andere mensen kwam openbaar. Daarom werd hem binnen een jaar al een zgn. graad aan de universiteit gegeven.
Op het moment dat hij deze graad ontving, wilden andere collegeleden hem een ambt geven op de universiteit. Doch Bradfort antwoordde dat hij niet in staat was vanwege zijn gebrek aan kennis. Hierop antwoordde een collegelid: “Indien u geen lekker wittebrood hebt, geef dan het volk gerstebrood, of wat de Heere u ook zal hebben toebetrouwd”. Toch heeft Bradfort het ambt aanvaard en werd later één van de zes aangestelde predikers van koning Eduard VI, om het land door te trekken. Zijn preken en brieven getuigen van zijn bijzondere ernst waarmee hij gewerkt heeft. Hij beoefende niet alleen berouw over de zonde en ontering van Gods Naam bij zichzelf, maar hij riep daar ook steeds anderen toe op. In alle gezelschappen waar hij kwam, berispte hij openlijk iemands zonde en wangedrag die hij opmerkte. Vooral zweerders, vuilsprekers en mensen die rooms praatten. Zulke mensen verliet hij nooit onberispt. En dit deed hij met zo’n Goddelijke genade en christelijke indrukwekkendheid, dat hij altijd de mond van de tegensprekers wist te stoppen. Want hij sprak met macht en uit liefde.
Zodoende werd hij dus al zeer snel gehaat door de Roomsen. In Londen wilde men hem zo snel als mogelijk was uit de weg ruimen. Dit lukte niet op een ‘nette’ manier. Daarom werd hem veel onrecht aangedaan om hem toch in een kwaad daglicht te stellen. Uiteindelijk gelukten het zijn tegenstanders hem op 16 augustus 1553 voor de Raad te dagen en werd hij overgegeven aan de gevangenis ‘wegens beschuldiging van oproerig gedrag’. Eerst zat hij in de Tower te Londen; daarna werd hij naar King’s Bench in Southwark gebracht. Na zijn veroordeling werd hij naar de Compter, in de Poultry in Londen gestuurd. Daar preekte hij tweemaal per dag indien hij niet ziek was. Ook bediende hij daar de sacramenten. De bewakers waren hem goed gezind zodat er verschillenden van Gods volk hem kwamen bezoeken. Ook kreeg hij van de bewakers soms toestemming om zieken in de stad te bezoeken, met de belofte dat hij terug kwam. Deze belofte heeft hij nooit beschaamd! Eten en drinken deed hij weinig, en het onderzoek in de Bijbel deed hij op zijn knieën. Hij was dus zeer nauwgezet in woord en daad!
Het is bekend dat bisschop Farrar in de King’s Bench gevangen zat toen Bradfort daarheen gebracht werd. En daar maakte de Heere hem tot Zijn instrument. Bradfort was slechts het middel daartoe dat Farrar daarna nooit meer wilde toegeven om met de paapse pek bevlekt te worden. Zo krachtig wrocht de Heere door middel van Zijn waardige dienstknecht hierin. Zulk een instrument was hij in Gods kerk dat er weinigen of helemaal géén waren die hem kenden, of zij achtten hem een kostelijk juweel en Gods getrouwe boodschapper.
Zoals aangegeven genoot Bradfort een lange tijd vrijheid van de cipiers. Maar aan het einde van zijn gevangenschap werd zijn bewaking strenger, zelfs zo erg dat een cipier gedood werd als hij het toeliet dat er iemand met Bradfort mocht komen spreken.
Terwijl Bradfort gevangen zat, diende hij zeer de zaak van Christus, vooral door middel van zijn brieven. Toen de plannen van de Roomsen voldoende gerijpt waren, was hij één van de eersten die voor de rechtbank gedaagd werden. In januari 1555 werd hij verhoord en tot de brandstapel veroordeeld. Aan het einde van het eerste verhoor, toen hij aangespoord werd zich te onderwerpen aan de Roomse leer en zo barmhartigheid te verkrijgen, antwoordde hij: “Barmhartigheid, mét Gods barmhartigheid, zou welkom zijn, maar op een andere wijze geen enkele”.
Op een dag toen Bradfort in zijn cel was met zijn medegevangene, kwam de vrouw van de cipier en kwam hem vertellen dat hij de volgende dag verbrand zou worden. Op dat moment nam Bradfort zijn muts af, en met ten hemel geslagen ogen zei hij: “Ik dank God ervoor; ik heb er al een lange tijd naar uitgezien, en daarom overvalt het mij nu niet plotseling, maar als iets, waar ik elke dag en elk uur op wachtte. De Heere make het mij waardig”. Daarna bad hij lange tijd alleen en in afzondering.
De andere dag, voordat hij weggebracht werd naar de brandstapel, deed Bradfort nog een opmerkelijk afscheidsgebed, dat zo hartroerend geweest moet zijn dat het de harten van de hoorders in vervoering bracht. Ook toen hij een nieuw, schoon hemd aan deed voor de terechtstelling, deed hij een ernstig gebed over zijn ‘huwelijkskleed’. Daarna moest hij weg. Iedereen die er was gaf hij een hand, en bad nog eenmaal of zijn woorden niet tevergeefs gesproken zouden zijn, maar dat de Heere het krachtdadig in hen wilde werken om Christus’ wil. Toen riepen alle gevangen hem vaarwel onder een vloed van tranen.
Toen zij bij de brandstapel op Smithfield kwamen om verbrand te worden, viel Bradford voorover geknield aan de ene zijde van de brandstapel, en een jongeman van twintig jaar, John Leaf, die een leerling bij een kaarsenmaker was, aan de andere kant. Ze lagen op hun gezicht, biddende gedurende een minuut… De gevangenbewaarder zei dat hij er een eind aan maken moest, want het gedrang van het volk was te groot. Bradfort ontdeed zich van zijn kleding, liep naar de brandstapel, stak zijn handen omhoog, keek naar de hemel en zei: “O, Engeland, Engeland, bekeer u van uw zonden, bekeer u van uw zonden. Wacht u voor afgoderij, hoed u voor de valse antichristen, neemt u in acht voor hen, dat ze u niet bedriegen”. Zijn handen werden gebonden opdat hij zich rustig zou houden, maar Bradfort zei: “O mijnheer, ik ben al stil. God vergeve het u!” Daarna draaide hij het hoofd om naar de jongeman, die naast hem leed, en zei: “Wees goedsmoeds, broeder, want wij zullen een gelukkige maaltijd bij de Heere ontvangen, vanavond”. Weinig zei hij daarna meer, maar toen hij het riet omhelsde, sprak hij: “Want de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden”.
Zo kwam een einde aan het leven van de martelaar John Bradfort in dienst van Zijn Heere op 10 juli 1555.
Citaten ontleend aan “De Historie der Martelaren” door Adrianus Haemstedius en “Een bloedgetuige Christi” geschreven door ds. J. van der Haar.