Matthew Mead
Matthew Meade (Mead) werd in 1629 geboren in het Engelse dorp Leigthon in Bedfordhire. Toen hij 19 jaar was ging hij studeren aan de Kings College te Cambridge. Hij werd toen in 1649 godsdienstonderwijzer.
Evenals de Puriteinse predikanten Robert Franklin, Thomas Vincent, Thomas Doolittle, James Janeway en Hugh Baker, en vele andere knechten des Heeren, was Meade één van de duizenden predikanten die God meer gehoorzaam waren dan de overheid. Ze weigerde de Akte van Uniformiteit te ondertekenen. Deze akte was een wet die de kerkelijke regering weer in wilde voeren. Daarbij stelde ze het gebruik van het Boek of Common Prayer verplicht. Meade wilde deze bepalingen niet ondertekenen, en moest daarom vluchten. Meade zocht zijn toevlucht in ons land en verbleef in Utrecht.
In 1669 keerde Matthew weer terug naar zijn vaderland, en werd hulpprediker in de Londense wijk Stepney, bij William Greenhill. Toen Greenhil in 1671 overleed, werd Mead, onder andere door John Owen en Joseph Caryl, tot zijn opvolger bevestigd.
Matthew Mead overleed op 16 oktober 1699. Zijn begrafenis werd geleid door de Puritein John Howe. Ds. Meade schreef een boek dat zeer gewaardeerd, maar ook verguist werd: ‘The Almost Christian Discovered’, hetwelk in 1661 in het Engels verscheen. De Nederlandse vertaling van: ‘De bijna Christen ontdekt; of’, de valse belyder beproeft en verworpen’ werd in 1687 vertaald in onze taal. Ds. Meade trachtte in zijn preken de toetsteen helder en separerend aan te leggen.
In dit boek gaat Meade in op de vraag in hoeverre de mens zichzelf kan scharen onder de 'ware gelovigen', waardoor de genade van Jezus Christus toegeëigend mag worden. Meade zegt daar zelf over: Wij beschrijven u hier een van de droevigste aanmerkingen welke gij bedenken kunt, en wel: hoe ver iemand kan gaan in de belijdenis van den Godsdienst en nochtans van de zaligheid verstoken blijven; hoe ver hij kan loopen, maar toch niet zoover, dat hij ze verkrijgt. Dit, zeg ik, is droevig: maar toch niet zoo droevig als waarachtig; want de Heere Christus getuigt wel uitdrukkelijk in Luk. 13 : 24, dat velen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen. Mijn oogmerk hierin is, om den uiterlijken en tragen belijder te doen ontwaken, en den waren hypocriet te ontdekken; doch ik vrees, dat den zwakken geloovige hierdoor de moed zal ontvallen; want gelijk het zwaar valt te zeggen, hoe laag een kind van God kan zinken, en toch ware genade kan hebben, en dat de zondaar de gelegenheid waarneemt, om des te stouter te worden, zoo kan men ook bezwaarlijk toonen, hoe hoog een geveinsde klimmen kan in de Belijdenis en toch geen ware genade heeft, zonder dat de geloovige daaruit eene gelegenheid kan nemen, om zich te wantrouwen. Om dit te voorkomen, heb ik zorgvuldig alle moeite aangewend, met aan te toonen, dat hoewel iemand ver gaan kan, en toch een bijna christen kan zijn, een mensch hierin te kort schieten kan, en toch een waar Christen is.