Joseph Charles Philpot
Joseph Charles Philpot werd op 13 september 1802 te Ripple (in het graafschap Kent) in Engeland geboren. Al in zijn prille jeugd wordt duidelijk dat hij een intelligente jongen is, zodat zijn vader hem al vroeg de eerste beginselen van de Latijnse en Griekse taal bijbrengt.
Op jonge leeftijd wordt hij ernstig ziek; hij krijgt longtering, waarvan hij, tegen ieders verwachting in, weer mag herstellen. Enige tijd later krijgt hij ook een bronchiale aandoening. Van beide kwalen ondervindt hij zijn levenlang de gevolgen; gedurende zijn gehele pelgrimstocht zijn ze een zwaar kruis voor hem.
Op 19-jarige leeftijd wordt hij toegelaten aan de universiteit te Oxford, waar hij zeer grote kennis van het Grieks, Latijn en Hebreeuws verkrijgt. Zijn persoonlijke aantekeningen worden door hem altijd in het Latijn aan het papier toevertrouwd, tot aan het eind van zijn leven toe. Werelds voordeel en eer zijn dan zijn voornaamste streven. Na succesvol eindexamen te hebben afgelegd (1825), gaat hij lesgeven aan aankomende studenten. Van zijn universiteitsjaren zal hij later echter zeggen: ‘In die tijd was ik zonder God en zonder hoop in de wereld.’
In het voorjaar van 1826 verzoekt de heer Pennefather uit Ierland hem om gouverneur van zijn twee zoons te worden. Omdat dat voor hem grote financiële voordelen oplevert, stemt hij daarin toe. In Ierland valt hem onverwachts een grote beproeving ten deel; de Heere wil deze smartelijke weg echter gebruiken om hem aan zijn verloren staat te ontdekken. Terwijl hij in 1830 en 1831 veel met ziekte te kampen heeft, behaagt het de Heere om Zijn werk in de ziel van Joseph Charles te verdiepen, en enige jaren later mag hij tot volle ruimte komen: in 1840 werd hij, naar eigen zeggen, ‘geleid in de waarheid, zoals die in Jezus is.’
Hij keert terug naar de universiteit van Oxford (herfst 1827), en gaat weer lesgeven. Maar zijn veranderde, religieuze opvattingen zorgen ervoor dat er een grote kloof tussen hem, zijn superieuren en de studenten ontstaat. Daarom wordt hij voorgoed van iedere promotie uitgesloten, zodat alleen nog maar de mogelijkheid bestaat om zich tot de parochiale arbeid te begeven. Op 1 juni 1828 wordt hij als predikant van de Engelse Staatskerk geordend; zijn eerste en enige standplaats van de Engelse Staatskerk wordt Stadhampton. Niet lang daarna komt hij in contact met William Tiptaft, wiens vriendschap van grote betekenis voor hem wordt.
Op 22 maart 1835 treedt hij, na veel innerlijke strijd, vanwege ‘de vele dwalingen en verdorvenheden’ uit de Staatskerk. Hij schrijft een ‘open brief’ over zijn afscheid van deze kerk aan de rector van het Worcester College, die verschillende herdrukken beleeft.
Op verzoek van Joseph Parry preekt hij daarna vijf zondagen te Allington. In deze tijd gaat zijn vriend Tiptaft over tot de Bijzondere Baptisten. Philpot is ervan overtuigd dat onder deze Baptisten de kerk Gods zich het zuiverst openbaart. Na weer veel innerlijke strijd en worsteling wordt hij door John Warburton door onderdompeling gedoopt (in de herfst van 1835, op 13 september). Warburton schrijft daarover in een brief aan William Gadsby: ‘Vorige week ging ik naar Allington, waar ik de heer Philpot doopte; en ik twijfel niet, of de Heere was daar tegenwoordig. Hoe meer ik van hem weet, hoe meer vereniging ik met hem gevoel.’ En Philpot zelf getuigt ervan: ‘Ik had het voorrecht de dierbare Heere te volgen door het doopwater. Nimmer tevoren had ik zulk een gevoelig besef van mijn onwaardigheid dan op die dag. Het behaagde Hem mij ervoor te behoeden dat ik ook maar de minste kou vatte, en mij meer vrijmoedigheid te geven om in Zijn watergraf af te dalen dan ik had durven verwachten met het oog op mijn lichamelijke en geestelijke beproevingen en oefeningen. De heer Warburton doopte mij op plechtige wijze, met zalving en toegenegenheid.’
In de zomer van 1836 onderneemt hij de reis naar het stadje Oakham, gelegen in Rutland, waar een zuster en zwager van William Tiptaft (fam. Keal) wonen. Zowel in Oakham als in Stamford en omringende plaatsen gaat hij voor in de dienst des Woords. Hij heeft daar veel bekendheid gekregen door zijn ‘open brief’. De Heere geeft hem veel opening en laat hem zien dat hier een arbeidsveld voor hem ligt. Hij voelt zich erg thuis in het doktersgezin Keal, waar hij vaak logeert, en met alle mogelijk liefde omringd wordt. Op 16 februari 1837 krijgt hij verkering met de oudste dochter, Sarah Louise Keal, die zeventien jaar jonger is dan hij. Tien dagen later krijgt hij het verzoek om predikant van Oakham te worden. Intussen vraagt John Gadsby herhaaldelijk aan Philpot of hij bijdragen wil gaan leveren aan het maandblad ‘The Gospel Standard', dat voor het eerst in 1835 verscheen, waar hij tenslotte in toestemt.
Om de kosten te drukken, stellen de vrienden voor om in Stamford te komen wonen, en de ene zondag te Oakham en de andere zondag te Stamford te preken. Na enige overweging neemt hij dit voorstel aan, zodat beide plaatsen zijn gemeente gaan vormen.
Op 24 juli 1838 treden Joseph Charles en Sarah Louisa te Oakham in het huwelijk. Ze krijgen in hun huwelijk vier kinderen, Sarah, Charles William, Deborah Maria en Joseph Henry.
Philpot heeft een uitgesproken slecht handschrift, daarom dicteert hij zijn brieven en artikelen voor ‘The Gospel Standard’ aan zijn vrouw; later neemt zijn oudste dochter Sarah die taak over; ook veel preken worden in haar keurig nette handschrift uitgeschreven; tot aan haar vaders dood toe blijft zij dit werk doen.
Philpot wordt mede vanwege zijn bekendheid door zijn redacteurschap van en zijn artikelen in ‘The Gospel Standard’ meer en meer de leidende figuur van de Bijzondere Baptisten. En hoewel hij dat wel bemerkt, blijft hij de eenvoudige man, die afkerig is van de toejuiching der mensen. Zijn zwaarste kruis is zijn eigen zondige ik, dat hem laag aan de grond houdt.
Vooral vanaf 1857 zijn er contacten met Nederland; in die tijd zijn inmiddels al 45 preken, met medeweten van hem, vertaald, die zeer gretig aftrek vinden. De heer J. Nieuwland heeft in die tijd veel preken in onze taal overgezet. Drie jaar later wordt de heer G. Tips, die regelmatig met Philpot correspondeert, uitgenodigd naar Engeland te komen, welke uitnodiging hij aanvaardt. Omdat Philpot de Nederlandse taal wel vlot kan lezen, maar niet spreken, verloopt het contact wat stroef. De correspondentie blijft echter bestaan, en er zijn banden tussen hen gevallen die de eeuwigheid verduren.
In 1864 legt hij in Stamford en Oakham de herdersstaf neer. Hij voelt dat hij het vochtige, koude klimaat niet nog een winter zal doorstaan. Hij verhuist dan naar Croydon, waar de heer Francis Covell voorganger is in ‘De Voorzienigheidskapel’. Indien nodig, assisteert Philpot hem; ook preekt hij nog vaak op andere plaatsen.
In november 1869 vat hij na de kerkgang een kou, waarvan hij niet meer herstellen zal. Hij voelt aankomen dat zijn einde nabij is, en zegt dat Fr. Covell hem te Croydon begraven moet.
In de nacht van 9 december zegt hij o.a.: ‘O, mocht ik nu heengaan en bij Christus zijn, want dat is zeer verre het beste.’ Zijn laatste woorden zijn: ‘Loof den HEERE, o mijn ziel!’ Om half drie in de ochtend blaast hij rustig de adem uit, en gaat na een zeer arbeidzaam leven, de eeuwige heerlijkheid in.
Bron: website van Stichting Het brandende Braambos.